Ode aan de koffiebonenzak

Van jute koffiebonenzakken maak ik wandkleden door er repen T-shirt en wol door te weven. Typische ‘slow stiching’: rustgevend, gezellig en spannend. Daarbij is het milieuvriendelijk en kost het niks.

Zullen we koffiedrinken? De ander zegt ja en het enige wat ik hoef te doen is koffie zetten, halen of bestellen. Hup, daar zijn de kopjes al.

Maar hoeveel dagelijkse handelingen, van hoeveel mensen, zijn daar niet voor nodig geweest? Het naar kassen lopen van veredelaars, het mais inkopen door boerinnen, het invullen van bestanden door havenmedewerkers, het starten van de motor door de vrachtwagenchauffeur  ….  Handelingen die niet direct met planten, drogen of branden van doen hebben, maar toch nodig waren.

Afgelopen jaar ben ik met een van die vele koffietaken aan de slag gegaan: een bestemming vinden voor de jute zakken die zijn afgeschreven voor het vervoer van de bonen. Het geluk wilde dat mijn eigen leverancier, Sheba koffie uit Ede, zakken over had en wel mee wilde geven. Ik knipte ze doormidden en bedacht dat ik, om de mogelijkheden goed te leren kennen, zo’n zes tot acht wandkleden kan maken, te beginnen met 1 voor onze gang.

Bij dit eerste wandkleed begon ik linksonder, nog te zien aan de iets onregelmatiger steken.

Geen ontwerp

Van te voren een ontwerp maken was lastig, want ik had nog geen idee van de mogelijkheden. Ik begon dus maar met wat voor mij het meest voor de hand lag: het door het juteweefsel heen weven van stroken geknipte T-shirt en later (omdat T-shirt lastig bleek te knippen) ook laken. Een jute zak is een ruw weefsel, waar je behalve dikke wol ook smalle stroken stof doorheen kunt rijgen. De meeste andere weefsels, zoals katoen of linnen zijn daar te dicht voor. Al werkenderwijs koos ik voor witte stroken, met een beetje kleur. De letters liet ik vrij, en daaromheen verdeelde ik de zak in grotere en kleinere rechthoeken die zich van elkaar onderscheiden in dichtheid van laken/T-shirt, en in gebruik van horizontale of juist verticale rijen.

Bij het tweede wandkleed ging ik door de letters heen, gebruikte ik meer kleur (vooral blauw/groene wol) en heb ik er op sommige plekken nog een laag bovenop genaaid: kleine stukjes losgetrokken weefsel dat ik van blauwe en groene deken had gemaakt. Stukjes die me dan doen denken aan schimmelgroei.

Bij dit tweede wandkleed naaide ik op het ruwe juteweefsel uiteengetrokken, en daardoor nog ruwer dekenweefsel

Bij het derde wandkleed trok ik er jute draden uit, zodat ik door die rijen ook bredere stroken kon weven, en ik gebruikte meer, ook contrasterende kleuren – wit was niet meer de belangrijkste.

Hangt dit derde wandkleed tegen de muur, dan vallen de uitgehaalde draden niet op
Voor het raam zie je ineens wel waar draden zijn uitgetrokken

Voor het vierde heb ik rondes gekozen. De te gebruiken steken haal ik uit Stiches: New Approaches (1985) van Jan Beaney, omdat de gefotografeerde en beschreven werken goed passen bij dit type juteverwerking: de kunstenaars weven en borduren met wat voorhanden is: nylon kousen, lintjes, repen stof, wolresten…  Ze gebruiken steken die in het boek helder worden uitgelegd en verbeeld. Daarmee kan ik al een beetje inschatten wat ongeveer het effect zal zijn, als ik een bepaalde dikte strook en steek gebruik.

Vierde wandkleed in wording: de rondes lijken wel wat op een verzameling slingers

Vijfde wandkleed in wording: een verzameling kleine lapjes tegen de achtergrond van stofstaallapjes. Hoe kleiner het lapje, hoe minder motieven ik er in blijk kwijt te kunnen

Geen lawaai

Wat is de zin van zo’n serie jute wandkleden? Voor mij is het belangrijkste dat ik het heerlijk vind om vrij door onregelmatige, ruwe weefsels te weven/rijgen. Geen naaimachine, dus ik kan in stilte werken (wat rustgevend is), intussen een radioprogramma luisteren (wat interessant is), of met huisgenoten praten (wat gezellig is). Ik vind het leuk om, uit wat ik heb aan stofresten, elk moment weer te kiezen voor een kleur, de lengte van een lijn, de grootte van het rechthoek en zo kleur en vorm in balans proberen te houden. Ik rijg wat steken en dan kijk ik weer: hier nog wat bij, daar wat af… of niet…  

Slow stitching

In december kwam ik erachter dat dit type borduur/weefwerk een eigen naam heeft: slow stiching. Slow stiching is vergelijkbaar met de slow food, slow city en slow fashion beweging, schrijft de Engelse auteur Claire Wellesley-Smith in Slow Stich. In plaats van dat je een bijvoorbeeld een rok of blouse (snel) koopt of bestelt, mogelijk ten koste van andermans welzijn, neem je de tijd om zelf te maken, en tijdens het maken keuzes te evalueren.

Het zelf maken van een kledingstuk biedt al meer mogelijkheden tot reflectie dan kopen (deze of die stof, net boven de knie of toch eronder, rits of knopen). Bij het vrij maken van wandkleden blijf je helemaal wikken en wegen en kiezen –  alleen of in een groep. Voortdurend moet ik immers kiezen voor stof, vorm en kleur; er is ook een minder duidelijk eindpunt, zoals bij een rok of blouse.

Kiezen

Het is dan ook fijn een tijd te werken binnen een zelfgekozen kader. In dit hele project van een aantal wandkleden voor onze gang (en misschien ooit ergens een tentoonstelling) gebruik ik alleen jute zakken en repen katoenen reststof en wol, voor een wandkleed kies ik voor lijnen of juist rondes. Zo hoef ik niet steeds na te denken wat ik nu zal kiezen uit de ontelbare mogelijkheden die textiel biedt. Misschien is dat wel de grootste waarde van vrij werken, ofwel spelen met materialen: leren kiezen, en een tijd bij die keuze blijven.

Ik kan me daarom ook goed vinden in het pleidooi ‘Waarom spelen een serieuze business is’, onlangs op het platform TextilArt. Als je uit vele mogelijkheden moet kiezen welke volgende stap bij je past, is er dan wel een andere manier om erachter te komen dan door te spelen, door vrij, al wikkend en wegend, op te merken waar je voorkeuren liggen? Jute of dichter linnen? Er groene of blauwe wol doorheen rijgen? Koffie of thee? ‘Play is the key to find your own voice’, zo promoot TextilArt zijn eigen kunstvorm.

De Ghanese artiest Ibrahim Mahama, die ook handel en globalisatie onderzoekt, maakte met een team in 2020 een jute-zakken-patchwork om het museum (UMMA) van de Universiteit van Michigan aan te kleden/in te pakken.

Kasten op orde houden

Brief aan mijn vroegere kamergenoot over zich ophopende vintage kleren:

Lieve,

Gisteren klaagde je over je ‘Marktplaats tic’, het fenomeen dat je soms wel 1 of 2 uur week op marktplaats naar vintage merkkleding zoekt, en daar dan jaarlijks wel 700 euro of meer aan uitgeeft. Ik zei toen: nou ja, als je het te veel aan kleding, of de kledingstukken die niet passen, naar de lokale kringloop brengt, kun je het ook zien als hobby. Hordes mensen spelen wel 1 of 2 uur per dag computerspelletjes, en geven daar meer geld aan uit. Dan heeft jouw hobby nog als voordeel dat je, als je na wat oefening zogezegd op een hoger ‘level’ komt, er wellicht leuker uitziet voor minder geld. Grote kans ook dat je, met een steeds beter ontwikkelde smaak, de lokale kringloop voorziet van leuke merkkleding omdat je daar regelmatig het te veel aan kleding weer naar toe brengt. Dan zou je deze ‘tic’ ook vrijwilligerswerk en donatie kunnen noemen. De opbrengst van veel kringloopwinkels gaat immers naar het goede doel.

Spierbeweging

Maar zelf sprak je dus over je ‘tic’, en was je niet erg tevreden over dit gedrag. Ik denk dan: omdat je het zonde van je tijd/en of het geld vindt, en/of omdat je negatieve effecten voor de samenleving ziet. Ik heb even opgezocht wat tic nu betekent en inderdaad, een tic is geen compliment. Volgens het Nederlands woordenboek is het een ‘eigenaardig aanwendsel’, een ‘zenuwtrek’, een ‘onwillekeurige beweging van een spier’, en – curieus genoeg – een ‘scheutje drank ergens bij’ (ik heb zelf inderdaad weleens de neiging (tic?) een extra scheutje wijn bij het laatste glas te doen).

Kik

De trein stond op vertrekken, we hadden daarom geen tijd meer om door te spreken waarom je nu eigenlijk niet tevreden was over dat scrollen. Ik ben dus vanmorgen zelf wat gaan klikken, om de voor- en nadelen tegen elkaar af te kunnen wegen. Hieronder volgt nu wat ik vond:

Ik ken zeker de kik van (in ieder geval op het eerste gezicht) leuke kleding voor weinig geld te hebben gekocht, van gescoord te hebben dus, maar althans vanochtend deden me de plaatjes niks. Toen ik op het voor mij onbekende Marktplaats klikte op ‘kleding’ beving me meteen een overweldigende keuzestress, waar ik zo snel mogelijk van af wilde. Dat werd niet beter toen ik naar ‘jassen’ ging. Inderdaad zag ik allerlei leuke, kleurige jassen voor 30 euro of lager, maar de weerzin tegen op dat moment iets te moeten kiezen (of kopen?), en daar energie in te steken, bleef. Zelfs met de voorstelling dat mijn jas versleten zou zijn, en ik een nieuwe nodig had, had ik geen zin om zelfs voor dit experimentje een keuze te maken. Wel tikte ik nog even uit nieuwsgierigheid twee kwaliteitsmerken in. Waarna inderdaad hele leuke, afgeprijsde merkjurken op popten met als topstuk deze (30 euro), die ik op een ander moment misschien wel had gekocht:

Maar nee, ik had geen neiging om door te klikken.

Het was niet de overweldigende hoeveelheid kledingstukken an sich. Want in augustus heb ik nog die superleuke wijde broek gekocht die ik gisteren aanhad. Dat was tijdens een middagje shoppen in Modekwartier Arnhem met Kim. En hoeveel keus heb je daar wel niet? We hebben zeker door 15 originele vintage- en design modezaken gelopen. Maar over die middag, en over die broek, ben ik nog steeds erg tevreden. Wellicht omdat dit een geplande aankoop was: een van onze doelen die middag was namelijk om, met een cadeaubon die ik al een tijdje had liggen, een wijde broek te kopen. En dat doel hadden we gehaald. Daarnaast was het mooi weer, waren de winkels inspirerend en was het gezellig met 2en.

Je zei dat je vaak tijdens de lunchpauze wat scrolde. Of je daar dan achteraf tevreden over bent, hangt dus mogelijk af van het feit of je van te voren had gepland om dat tijdens die pauze te doen, en met welk doel.

Restpartijen

Er is, denk ik, een tweede reden waarom ik vanochtend al binnen tien minuten was afgehaakt, en waarom jij dus mogelijk zo ontevreden met dat scrollen bent. Er stond wel vintage op, maar het platform leek (inmiddels?) toch vooral te verdienen aan nieuwe kledingstukken voor onwaarschijnlijk lage prijzen en gunstige voorwaarden (onwaarschijnlijk in de zin van: daarbij moeten wel mensen en milieu worden uitgebuit). Nu kunnen dit natuurlijk restpartijen van verantwoordelijke merken zijn die anders op de vuilnisbelt zouden belanden, waardoor Marktplaats bijdraagt aan tegengaan van verspilling. Dat zal bijna zeker een gedachte achter het platform zijn (geweest?). Maar op geen enkele manier kreeg ik daar enig inzicht in. Wel zag ik de gebruikelijke trucs om klanten tot impulsaankopen te verleiden, zoals qua vormgeving flink aangezette afprijzingen, zinnen als ‘nog twee stukken over’ en ‘gratis verzending’ en, tot mijn grootste ergernis, elke keer weer oplichtende aanbiedingen terwijl ik allang weer van de site af was.

En dat terwijl on-line aankopen sowieso al meer tot impulsaankopen verleiden, omdat je met een paar klikken kunt kiezen en afrekenen, het anoniem kunt terugsturen en dan ook nog eens je geld terug krijgt (in plaats van een waardebon, zoals bij veel winkels). Al met al heb ik eigenlijk geen enkel idee wie of wat nu achter Marktplaats zit en heb ik dus twijfels bij de drijfveren erachter.

Naai-atelier

Tenslotte nog een mogelijke derde reden waarom ik snel afhaakte, en waarom jij dus misschien ….. nou ja, niet tevreden bent over dat scrollen: Gisteren vertelde ik je al waarom ik nu minder vintage koop dan een paar jaar geleden. Eigenlijk koop ik vrijwel alleen nog wat tweedehands restlappen (drie a vier per maand) en handwerkspullen voor mijn atelier in twee kringloopwinkels in Wageningen (samen voor ongeveer 20 euro per maand), en geen kleren meer. Dat komt omdat ik heel graag mijn twee klerenkasten en stofrestenstudio overzichtelijk houd, wat ook nu al niet makkelijk is, en ik op het moment nauwelijks nog ruimte heb/wil maken voor nieuwe kleren en stoffen. Dan zou ik andere kleren en lappen weg moeten doen, maar dan moet ik opnieuw tijd steken in kiezen wat weg te doen, bovenop het kiezen voor nieuwe – de keuzestress slaat alweer toe… 

Een partij merkkleding ter waarde van 3000 euro voor 125 euro. Hoe houd je hiermee je kast op orde? Of gaat iemand die kleren dan op straat verkopen? Dat kan natuurlijk. Maar waarom staat die aanbieding dan tussen de kleding voor consumenten?

Tot zover weer Lieve. Mijn eigen tien minuten scrollen is echt maar een klein experimentje geweest – nog niet eens een pilot, ofwel: n is 1. Je weet daarmee nog niet waarom jij je scrollen een tic noemt, en er ontevreden over bent. Maar misschien helpt mijn ervaring van vanochtend enigszins om het na te gaan, en te beslissen of je al dan niet actie onderneemt. En anders hoop ik dat je deze brief tenminste met plezier hebt gelezen. Ter bemoediging doe ik mijn ideale naaiatelier erbij, een foto die ik vorig jaar november op Internet tegen kwam (helaas weet ik niet meer van wie hij kwam) en die me sindsdien op het goede spoor houd:

Verplegers- en doktersjassen gaan verstellen

Brief aan mijn vroegere studiegenoot over een mogelijk verstelatelier voor verplegers- en doktersjassen in de buurt.

3-11-2022

Lieve,

Alweer ruim een maand geleden dat je mij een brief schreef. Hopelijk is de start met de nieuwe cursusgroep voorspoedig gegaan, en zijn jullie inmiddels met 2 docenten.

[…..]

Goed, verder over de verplegers- en dokterskleding. Zoals ik je schreef, ben ik aan het onderzoeken of het verstellen ervan (voordat het materiaal chemisch/fysisch gerecycled wordt), werk kan opleveren voor gezamenlijke naaiateliers, of, anders gezegd: voor sociale en duurzame bedrijven, bijvoorbeeld hier in Wageningen in de Nude, waar mogelijk een nieuw naaiatelier komt, maar zo’n atelier kan ook bij een ziekenhuis of verpleeghuis zijn.

In ieder geval is het me gelukt om de pedicure jas van mijn kennis Sona, waarover ik je schreef, redelijk netjes te verstellen: na twee te groffe ritsen te hebben ingezet, en weer uitgehaald, vond ik uiteindelijk een fijne blinde rits. Paar youtubes filmpjes gekeken, nog een keer opnieuw begonnen omdat ik de eerste blinde rits per ongeluk kapot had getrokken, en toen zat hij erin. Oké, de rits gaat vanonder niet open, maar de jas was gemakkelijk over het hoofd te trekken en daarna soepeltjes dicht te trekken. Ik had nog een paar hardnekkig ogende vlekjes, als extra service, weggewerkt met applicaties van witte bloemetjes. Maar dat vond Sona niks, ze dacht deze nog wel te kunnen weghalen met vlekkenspray en heet water. Dus die applicaties heb ik er weer afgehaald.

Een gesprek erover gaf meteen ook wat inzicht in dat wassen, wat misschien duurzamer zou kunnen. Sona heeft twee jassen, en móest wel elke dag de jas van die dag wassen, omdat er schimmelschilfertjes op kwamen – op 60 graden want dan gaan de micro-organismen dood. Een hele was draaien voor wat schilfertjes? Ik suggereerde dat ze de jas dan ook even in heet water zou kunnen leggen (dan zijn ze toch ook dood, wat denk jij?), maar ze was het nu eenmaal zo gewend.

Een n=1 onderzoekje natuurlijk, maar tijdens de herfstvakantie vertelde mijn vriendin Ellen, die zeven jaar verpleegkundige op het AMC is geweest dat ook zij, met twee jassen, vóór elke werkdag haar verplegersjas op 60 graden waste. Maar dat is ruim 20 jaar geleden. Wellicht gaat het nu in veel ziekenhuizen niet meer zo. De 17e november ga ik wandelen met een vriendin die arts is; ik zal dan eens vragen hoe het in haar verpleeghuis gaat. Ik zou natuurlijk ook jullie kennis kunnen bellen die je me aanraadde, maar zo ver is mijn marketing-onderzoek nog niet. Als het dat wordt, app ik je wel even om haar nummer.

Ik ben namelijk met nog een onderzoek bezig, wat eigenlijk beter bij mij past. Ik kijk hoe zinvol het is om uit de beste delen van versleten gordijnen nieuwe producten te maken, te beginnen met shoppers, maar wat ook kan is portemonnees, hooimadammen, schorten, ovenwanten enfin, het type producten die mensen nu al op mijn slapende site kunnen vinden. Om mezelf te dwingen tot semi-seriewerk, en natuurlijk gewoon omdat ik het leuk vind, heb ik al mijn 22 familieleden (kinderen en kleinkinderen van mijn ouders) een shopper, schort of brillenkoker beloofd voor het familieweekend in juni, gemaakt van de oude gordijnen van mijn ouders.

[….]

Volgende stap is een paar, bij elkaar passende verweesde gordijnen in huis te halen, en na te gaan hoe producten, met en zonder voering, dáárvan uitpakken. En dan ook eens echt te gaan netwerken…. Met andere bedrijven/ateliers, textielinnamebedrijven,  gordijnleveranciers (nemen zij oude gordijnen in?), met potentiële afnemers van producten, eens op een markt staan, een gordijnenblog starten, nu ja, kortom, eens kijken waar ik aansluiting zou kunnen vinden.

Zelf vind ik trouwens ongebleekt katoen (van de markt) op een houten vloer de meest mooie, goedkope en duurzame combinatie – bij ons in de achterkamer en in mijn slaapkamer hangen deze. Maar kleur kan natuurlijk juist ook mooi zijn. En mogelijk zijn ook vaker (andere) natuurlijke of gerecyclede materialen te gebruiken, zoals hennep of gerecycled kunststof.

Verder ben ik in de weekenden en avonden nog een derde onderzoek bezig, en dat betreft mogelijk hergebruik van jute koffiezakken voor weefprojecten. Jute, dat vrij grof is geweven, leent zich goed om er draden uit te knippen, en er tegelijkertijd witte of gekleurde vezels doorheen te weven. Je hebt er geen weefgetouw voor nodig. De koffiezakken knip ik in twee lappen, en ik bewerk ze met dunne stroken geknipte stof- en wolresten tot zacht gekleurde wandbekleding. Voorlopig voor onze gang (gaan andere wandkleden eruit), maar op termijn misschien voor een tentoonstelling, samen met het verhaal van de koffiezakken.

Ik zou er zelfs nog oesterzwam bij kunnen serveren dat is gegroeid op het drab van diezelfde koffie – een eerste groeibak staat bij ons al onder de verwarming.

Nou ja, tot zover weer even. Het onderzoek gaat niet hard, maar dat komt omdat ik ook nog huishouden doe, en bestellingen laat voorgaan.

Veel liefs!
Marianne

Lotgevallen van een keukengordijn

Het lijkt simpel: een onderzoek naar de vraag ‘Wat kun je met oude gordijnen?’ Maar nadat ik in september welgemoed koos voor 1 familiegordijn, bleek al snel dat dit gordijn zoveel mogelijkheden bood, dat ik de rest van mijn leven zou kunnen vullen met onderzoek ernaar.

Juli 2021. In gedachten had ik een onderneming opgebouwd: studiogordijnrest. Het atelier, met magazijn, winkel en webshop zou, lekker overzichtelijk, geheel zijn gebaseerd op gordijnen. Dat wil zeggen: gordijnen die moeilijk nog verkocht konden worden als tweedehands omdat ze verbleekt zijn, vuile vlekken hebben, of ouderwets dan wel gewoon niet zo mooi zijn.

Tas met portemonnee gemaakt van keukengordijn

Bescheiden salaris

Geen keuzestress meer over de vraag of ik nu gekregen oude rokken, bloezen, broeken wel of niet moest verknippen. Ik nam ze gewoon niet meer aan. Ook hoefde ik geen tijd meer te verliezen met het bekijken van allerlei kussenslopen, geborduurde kleedjes en wollen dekens in tweedehandszaken: ik hoefde alleen nog gordijnen te bestuderen. En oké, gordijnstalen. Die lapjes zijn weliswaar klein, maar je hebt wel vele mooie kleuren van 1 type bij elkaar.

Eenmaal op dreef, kan ik er een salaris uit halen. De webshop en winkel kunnen zich vullen met van gordijn(stalen) gemaakte tassen, rokken, portemonnees, pannenlappen, kussens en tafelkleden. Daarnaast met patchworkgordijnen, kleinere gordijnen gemaakt uit grotere (de lelijke delen weggeknipt), en gordijnen die nog wel goed zijn maar ouderwets. Iemand in de wereld kan er net naar op zoek zijn.

Ovenwant met vaatdoekje

Ik kan verdienen aan advies en onderzoek (hoe verduurzaam je de gordijnproductie?), het geven van naaiworkshops of het helpen opzetten van een vintage platform (stuur een foto van je gordijn, het platform doet de marketing).

Duurzaam

Dat zo’n onderneming duurzaam is, is aan te tonen: ik houd het aantal vierkante meter stof bij dat jaarlijks van de verbranding of recyclingindustrie wordt gered, het aantal dat als product weer wordt hergebruikt, en hoeveel daarmee aan maagdelijk katoen, wol, polyester of acryl wordt bespaard, met de bijbehorende water- land en energiebesparing. Verder natuurlijk ook zaken als het energie, water-  en materiaalgebruik van de naai- en wasmachine, het atelier en de computer.

Of ik blij zou zijn met een Europese wet voor een leefbaar loon, ligt aan de invulling ervan. Natuurlijk vind ik dat hij er moet komen (heb de petitie hiervoor ook ondertekend). Maar hoe bouw je een nieuw type bedrijf op met leefbare lonen voor alle medewerkers? Als leefbare lonen in Nederland vertaald gaan worden als minimumlonen: Ik zelf werk al ruim drie jaar aan mijn stofrestenonderneming, nog zonder daar een minimumloon uit te hebben gehaald. Hoe zou ik, in zo’n beginfase, medewerkers kunnen betalen?

Links: ongevoerde schort Rechts: gevoerde schort

Vijf typen gordijnen

Al snel had ik vier typen oude gordijnen liggen, gekregen van familie. Daarnaast had ik er nog enkele gekocht, samen hoogstens 20 euro. Ik had al tassen, portemonnees en kussens van gordijnen en gordijnstalen gemaakt, nu legde ik me toe op ook schorten en ovenwanten, bedoeld voor mijn familieleden die de gordijnen nog kenden van de tijd dat ze voor de ramen hingen. Van een wol-acryl oranje gordijn maakte ik een rok om (ook) op familiefeestjes te dragen, waar ik dan tassen, schorten en ovenwanten mee kon uitdelen. Op de werk-logeerkamer kwamen nieuwe kussens, op tafel nieuwe placemats.

Gebloemd linnen

Uiteindelijk besloot ik me te focussen op één stevig katoenen familiegordijn waarvan ik er zes had. Aanvankelijk zag ik nauwelijks mogelijkheden: ik vond de stof ouderwets en lastig te combineren. Maar zoals dat vaak gaat: ben je ergens eenmaal mee bezig, dan krijg je steeds meer ideeën en lijken de mogelijkheden onuitputtelijk.

Gevoerde en ongevoerde groenteshopper. Samen met schorten, pannenlappen en tassen, deelde ik ze uit op een familiefeest

De voorkant heeft (in mijn ogen) geen geweldige kleurcombinatie: zwartgroen, mosgroen en een onbestemd soort vleeskleur. maar de visgraat- en ingrijpsteek deed wonderen, waarbij ik met fel gekleurde wol of zijde delen invulde met grote steken naast elkaar. Ook met textielstift bleken kleuren op te halen. Vervolgens pakten combinaties met donkergroen oude handdoek, een lichtgroen stuk linnen en een stukje oranje gordijn ook onverwacht goed uit.

Met borduursteken is saaie stof op te halen

Knuffels

Een paar maanden en 25 gordijnproducten verder dacht ik: hoeveel onderzoek is er nog aan dit keukengordijn te doen?

Zeker is dat er nog veel meer kleuren en designs bij dit voormalig keukengordijn passen om hem te verfraaien, waarna ik die kleuren en designs ook weer kan laten terug komen, door op de stof te borduren en te appliqueren.

Ik heb ook lang niet alle producten geprobeerd. Wat te denken van een wandkleed, onderzetters, etuis, laptophoezen en knuffels (hoeveel dieren zijn er wel niet?). Voor de restlapjes: telefoonhoezen, poppenkleertjes, boekenleggers, kettingen, oorbellen en kerstboommannetjes. Dit onderzoek kan nog jaren doorgaan, tot er geen snipper meer over is.

Maar zover komt het waarschijnlijk niet: op een gegeven moment heb ik mooiere stoffen, dringender zaken te doen en te weinig kastruimte, waarna ook resten van dit keukengordijn uiteindelijk in de vuilnisbak belanden. Tegelijkertijd: zeker 12 vierkante meter katoen heeft intussen een tweede leven gekregen.

Ook een broek bleek van het keukengordijn te maken.

Fiezels: bewaren of weggooien

Om mijn studio op orde houden, moet ik steeds weer kiezen: Mik ik die fiezels (kleine stofrestjes) in de prullenbak. Of bewaar ik ze als kussen- of hooimadamvulling, ook al heb ik al drie tassen fiezel (maar je weet nooit…)?

Of stop ik die kleine, rafelige stukjes in een aparte tasje omdat ik er, bijvoorbeeld, nog eens spijkerstofsieraden van zou kunnen maken (op Pinterest vind je echt hele leuke).

Wat doe ik hiermee?

Gooi ik die stukjes staallap waar ik het karton niet vanaf gescheurd krijg weg? Of zal ik er nóg een keer een tas van vlechten, zoals ik ook met succes deed in februari 2020?

Steeds dus de vraag: wat bewaar ik, wat gooi ik weg? Omdat ik keuzestress graag voor ben, heb ik van het begrip bewaren eens gekeken waar het vandaan komt. Door me te buigen over ‘bewaren versus weggooien’, maak ik misschien betere keuzes.

Beuuarun

Opvallend is de verwantschap met ‘zien’ en ‘willen behoeden’. Al in Oud-Nederlandse teksten van de tiende eeuw is het woord beuuarun gevonden (zie de etymologiebank), wat toen zoiets betekende als ‘het oog houden op’. Na 1240 kreeg het ook de betekenis van ‘beschermen’ en ‘handhaven’. Wellicht is het verwant aan het Oudnoorse vara, waarschuwen, aan het Griekse horao – ik zie- en aan ouros – bewaker. Het kan ook nog voortgekomen zijn uit het Griekse erumai – ik bescherm, behoed.

Inderdaad, als ik fiezels of restjes stofstaal bewaar heb ik ze gezien, en wil ik ze behoeden (voor verbranding). Wat ook geldt: ik zie ze, en ik bewaar ze omdat ik er, op dat moment, waarde aan hecht. Drie jaar geleden zou ik ze niet gezien, en zeker niet bewaard hebben, want ik was toen helemaal niet bezig met de vraag wat ik met stofresten kan, laat staan met onmogelijk kleine en rafelige restjes.

Dus ja, wat het ook weer leert: zelfs de waarde van zoiets futiels als stofrestjes is afhankelijk van veranderlijke zaken als verbeelding (wat denk ik dat ik er mee kan?), de markt (hoeveel vraag is er naar kussens of hooimadammen?) en tijd (denk ik hier überhaupt over na?).

Beperkte opbergruimte

Maar dan nog: ook al zie ik NU de waarde van alle fiezels en zou ik ze wel allemaal willen bewaren omdat ik ze misschien nog eens kan gebruiken in wandkleden, sieraden of kussens, ik moet rekening houden met de beperkte opbergruimte. Een half jaar geleden had ik zeker al bij twee tassen gedacht: dit is wel genoeg de rest kan naar de stort zoveel kussens maak ik niet. Maar sinds ik hooimadammen maak, en weet dat in 1 hooimadam bijna één tas fiezel gaat, wil ik meer bewaren, .

En dit is dan nu mijn keuze; gezien de ruimte die ik in de opslagkamer heb, houd ik het voorlopig op maximaal vier tassen. Maar daaronder vallen dan ook stukken echt he-le-maal versleten of verkeerd geverfde handdoek, gladdig dun kledingpolyester en anderszins lelijk stof dat ik tot fiezel kan verknippen, en dat aldus van de verbranding wordt gered.

Deze hooimadam houdt pannen met graan, peertjes of vlees warm, zodat het erin kan garen wat energie bespaart. Er zit een tas fiezel in. De hoes is van Qjuti Oekostof en gekocht op de markt.

Soms heb ik resten weggegooid waar ik dan later toch spijt van kreeg. Maar soms heb ik geluk. Dan heb ik, na lang twijfelen, een type reststroom gehouden dat ik later inderdaad blijk te kunnen gebruiken. Dat was het geval met de kartonnetjes aan de stofstaallapjes. Die zitten nu in een wandkleed, boekenleggers genaamd.

De op het eerste gezicht waardeloze kartonnetjes (met de rondjes erin voor de houdertjes), blijken mooi te staan in mijn wandkleed boekenleggers. Gasten kunnen er boekenleggers uit kiezen. De lege plekken kan ik dan weer met nieuwe vullen. Of ik kan het wandkleed opknippen. (Staalboek is van Fabricut, gekocht bij Kringloop Wageningen)

Nu spaar ik ook al knopen, ritsen, banden, klosjes naaigaren, restbolletjes zijdedraad – allemaal in verschillende tasjes. Het is natuurlijk heerlijk veel keus te hebben, bij het kiezen van kleuren, texturen en lengtes. Maar het moet niet te gek worden met mijn verzamelingen. Ik heb ook al zeker vier kleine-lapjes tassen op kleur: zwart-wit, blauwig, groenachtig en rood/oranje. Dan nog twee tassen met grotere lappen en voeringstof, een tas vilt, een ton wol, en nog een doos met niet meer te verkopen kledingstukken.

Dus ja, zoals in waarschijnlijk elk naaiatelier: het blijft schipperen: Hoe langer ik met stofresten bezig ben, hoe meer ik de waarde ervan in zie en ze dus wil bewaren, wil behoeden tegen verbranding. Tegelijkertijd wil ik op dit moment het aantal verzamelingen ook niet te veel uitbreiden omdat ze (kast)ruimte kosten, en tijd – om het overzicht te houden.

Lees ook over mijn voorzichtig inkoopbeleid om de Kasten op orde te houden

En over Industriele oplossingen voor de resten van de resten van de resten

Pleidooi voor de (aangeklede) veger

Sta je op het punt een (robot)stofzuiger te kopen? HO, WACHT EVEN! Misschien wil je toch liever een kleurige, gestoffeerde veger.

De nieuwe schoonmaakrobotjes Dusty en Moppy (in dit filmpje gepresenteerd door een aardige meneer) zijn een verhaal op zichzelf. Hoe verzint een bedrijf het? Zuigen doet Dusty, dweilen doet Moppy. Als Dusty klaar is, op basis van zijn kaart van de kamer, rijdt hij terug naar de oplader. Onderweg geeft hij een seintje aan Moppie, die dan uit haar oplader komt om te gaan dweilen, op basis van haar kaart van de kamer.

Wie ze eenmaal heeft rondrijden kan gaan joggen, naar het strand, de kroeg, kinderen ophalen of wat dan ook. Of op de bank gaan zitten, want het moet echt geinig zijn ze te zien rondrijden. Daarbij zijn ze, afgaande op het filmpje, veel stiller dan een stofzuiger. En je hoeft ze niet te tillen, als je tenminste, met de bijbehorende app, er ook de gang mee programmeert, en ze niet boven gebruikt.

HARA-vloerwisser

Maar ook al zijn deze schoonmaakrobots stiller en lichter dan de stofzuiger, ze halen het, althans wat mij betreft, nog steeds niet bij de veger. Jawel, gewoon de veger. Een veger hoeft helemaal niet gewoon te zijn, ook al gebruiken mensen over de hele wereld hem al eeuwen. Hij kan ook prachtig in een kamer staan – zie deze 20 jaar oude veger, aangekleed met restlapjes.

Restlapjes en kraaltjes fleurden de 20 jaar oude veger van mijn familielid flink op.

Daarnaast ben ik ook supertevreden met mijn nu al 25 jaar oude, onverslijtbare HARA-vloerwisser, van wie ik nog maar twee of drie keer de dweil heb hoeven vervangen.

Ik heb wel een stofzuiger (Henry), maar die gebruik ik alleen voor de trap en onder de bedden (10 minuten per week). Als ik ooit nog eens een trap krijg zonder tapijt, koop ik helemaal geen stofzuiger meer. Misschien dat ik dan met de buurman afspreek hem zo nu en dan eens van hem te lenen, voor de bank, ofzo. Of misschien dat ik een actie start voor een gezamenlijke straatstofzuiger – eventueel robot.

Want: waarom veeg ik liever dan dat ik de stofzuiger pak?

Licht en stil

Een stofzuiger moet steeds van zijn plaats af gesjouwd naar de ruimte om schoon te maken, vaak ook nog van een trap af, wat behoorlijk wat kracht vraagt. Een veger daarentegen is zo licht als een veertje. Belangrijker nog: een veger is stil. Ben ik net onder het schoonmaken mooie muziek of een interessante podcast aan het luisteren, hoor ik alleen nog maar keihard geloei. Met een veger mis je niks.

Gezond

Oké, met stofzuigers tillen versterk je je armspieren. Maar daarna beweeg je veel minder dan met een veger die je, om ook de hoekjes goed schoon te krijgen, moet combineren met een handveger en blik. Met veger (en blik) buk je vaker, en beweeg je je armen voortdurend, waarbij ook nog geldt: hoe je meer je beweegt, hoe schoner het wordt. En, niet te vergeten, de kans op lelijk vallen op de trap (door die zware stofzuiger) is een stuk minder groot.

Goedkoop

De geavanceerde Dusty en Moppie kosten nu nog samen 2500 euro, bijbehorende filters en schoonmaakmiddel (zo’n 3 euro per keer), niet meegerekend – iets dat ook de aardige meneer uit het filmpje wel veel vindt. Maar er zijn ook al robots die niet veel duurder zijn dan een stofzuiger (zo’n 200 euro), en het kan natuurlijk goed dat de opvolgers van Dusty en Moppie straks goedkoper zijn. Maar tegen een veger van een paar euro zullen ze toch echt nooit kunnen concurreren…

Duurzaam

Gemiddeld stofzuigen Nederlandse huishoudens 1 uur per week, wat 78 kWh per jaar kost, ofwel 17,55 euro – 3 procent van de elektriciteitsrekening. Niet veel, maar toch: een veger vraagt helemaal geen energie voor het gebruik. Belangrijker is dat ook het maken, met alleen natuurlijke materialen, veel minder energie vraagt dan het fabriceren van stofzuigers en robots. Er is geen mijnbouw voor nodig, en je zit niet met allerlei metalen en elektronisch afval. Vegers zijn ook eenvoudig te recyclen: is de onderkant versleten, dan gebruik je de houten steel weer voor het maken van een nieuwe veger, vloerwisser of schrobber.

Met een hooimadam al half van het gas af

Een fantastische manier om stofresten te verwerken blijkt het maken van een hooimadam. Rijst of boekweit even koken, pan inwikkelen, en gewoon iets anders gaan doen tot je aan tafel wilt.

Hoe meer win’s er voor een product gezet kunnen worden, hoe beter. Zo’n echt win-win-win-product is de hooimadam, om gerechten in te garen zonder gasfornuis. Ik kwam erop via het duurzaamheidsplatform Change-Inc, waar ik een afbeelding vond van de ecostoof, een gestandaardiseerde en hele mooie uitvoering van de hooimadam. Toen ik die mooie ecostoof zag, wilde ik hem natuurlijk meteen zelf maken.

Al googlend op ‘zelf maken ecostoof’, belandde ik al snel bij Lydia, met uitleg en foto’s over hoe ze hem maakte. Binnen no time had ik ook het fotoverslag gelezen van Aad Actief, die hem pannentent noemde, en van mevrouw Tok. In de studio lag nog een mislukte, zelfgemaakte zomerjurk waarvan de kleuren precies pasten bij de muur van de eetkamer dus hup, aan de slag.

De fijn geknipte stofrestjes binnenin de hooimadam isoleren de pan zo goed, dat de peertjes of appelcompote vanzelf garen.

Het idee is niet nieuw. In de jaren negentig gebruikte ik al een door mijn vader gemaakte, met schuimplastic geïsoleerde hooikíst. Een bepaalde pan paste precies in de uitgesneden holte. Maar omdat kist en pan op een gegeven moment lelijk waren geworden, was de klad erin gekomen en had ik ze weggedaan. Een stoffen was ik nooit eerder ergens tegen gekomen.

Zacht en flexibel

Natuurlijk is een kist steviger, maar ook harder. Hooimadams zijn juist zo fijn omdat ze lekker zacht zijn. En ze zijn ook flexibel in gebruik – stof voegt zich naar de pan. Misschien gaan ze minder lang mee dan met schuimplastic gevulde kistjes, maar daar staat tegenover dat je in zo’n drie uur weer een nieuwe hebt gemaakt. Sneller zelfs, als je de dikke, met restreepjes gevulde platte kussens onder, boven en aan de zijkanten van voeringen voorziet, wat ik heb gedaan, zodat ik alleen de geel-witte hoes hoeft te vervangen. Ik heb hem nu een week, en er stoofpeertjes (2 uur garen), bietjes, appelcompote, basmatirijst, pompoensoep (half uurtje), en boekweit (half uurtje) in gegaard. Alleen de peertjes heb ik nog een kwartiertje extra gekookt, om ze echt lekker zacht te krijgen.

Lekker blijven lezen

Het is fijn dat je aan tafel kunt gaan wanneer je zin hebt, en, terwijl je lekker met een drankje zit te lezen, ook niet steeds mogelijk aanbranden of doorkoken hoeft te checken. Daarnaast verminder ik de CO2-uitstoot, én ben ik zonder een cent te hoeven uitgeven al half van het gas af. Volgens Milieucentraal zorgt een gasfornuis gemiddeld per jaar voor 70 kilo CO2 uitstoot (37 kubieke meter gas, ofwel iets minder dan 600 kilometer auto rijden). Als je dan de gerechten die het langste moeten koken (deels) in de hooimadam zet, scheelt dat zeker de helft.

Afrikaanse variant

Oké, 35 kilo CO2 is niks op een jaarlijkse uitstoot van 52,4 gigaton wereldwijd – 1 keer per jaar minder op en neer naar Amsterdam met de auto – maar alle beetjes helpen. Bovendien: wat als honderd miljoen mensen hooimadams zouden gaan gebruiken? Tot mijn verrassing kwam ik op bovenstaande blogsites ook een Afrikaanse variant van de ecostoof tegen, de wonderbag, die vrouwen nu maken in Rwanda, Uganda, Jordanië, Zuid-Afrika en Malawi. Het fonds dat deze ontwikkeling steunt, Wonderbagworld, heeft allerlei berekeningen gemaakt. Volgens de site zijn er wereldwijd nog 3 miljard mensen die, per maaltijd, een bundel hout gebruiken. Met een wonderbag kan dit teruggebracht tot 1 bundel per week. Honderd miljoen wonderbag-gebruikers, zouden zo tot 8 % van de wereldwijd afgesproken CO2 reductie voor hun rekening kunnen nemen.

Stimuleren van ondernemerschap

Maar ook: vrouwen en meisjes sparen uren per week omdat ze minder vaak hout hoeven te gaan hakken, soms ook een onveilige tocht; de wonderbags zorgen voor ondernemerschap en het gebruik ervan nodigt uit tot nieuwe recepten. Het is zo’n eenvoudige en goedkope vinding. Waarom is die niet eerder breed verspreid? Wellicht omdat mensen door de eeuwen heen andere manieren hadden om eten zonder extra brandstof te garen, onder de deken bijvoorbeeld, of op de kachel. Of ze hadden gewoon gas of hout genoeg.

Voor nu is het zaak allerlei gerechten in mijn hooimadam te proberen, waaronder een paar van de recepten op Wonderbagworld. Wordt vervolgd dus.

Stof bewerken voor een betere stemming

De rustgevende werking van iets (af) kunnen maken is algemeen bekend. Het geldt zeker ook voor het werken met textiel, en dat is nog maar een van de waardes die het heeft. 

Afgelopen jaar heb ik, van allerlei restlappen, zeker twintig tassen gemaakt; schoudertassen, shoppers, yogatassen, laptophoezen…. Daarbij merkte ik hoe leuk dat werk was. Ik heb niet zo snel last van een slecht humeur, maar als ik me toch eens ongelukkig voel blijkt het vaak te helpen iets moois en/of nuttigs te gaan maken. Ik kan werkelijk ineens weer helemaal opleven als een vriendin, achternichtje, vroegere collega of kennis van een kennis alleen maar laat doorschemeren het wel leuk te vinden om, misschien, bij haar blauwe jas …..  

Repareren van een tas is ook prima, en het helpt ook als ik zelf bedenk dat ik bij die en die jurk, die ik mogelijk dan en dan ga dragen, weleens een tas kan gaan maken. En dat dan ook doe.

Tas van de resten van oude spijkerbroeken en ongebleekt katoenen gordijn voor mijn vriendin

Brood bakken

De rustgevende invloed van het iets kunnen maken is algemeen bekend. Voor veel mensen (alle?) is het belangrijk dat hun handen resultaten voortbrengen die ze kunnen zien en voelen, blijkt uit studies die de Correspondent aanhaalt in Onze handen helpen ons beter denken en voelen. Zulke zichtbare resultaten geven een gevoel van controle en grip op de wereld. Je neemt je zogezegd voor om iets bepaalds te doen op een middag, of in een bepaalde week, doet het, en vervolgens lukt het ook, of in ieder geval steeds beter. Dat kan ook brood bakken zijn, bomen planten of onkruid wieden (met als beloning die mooie tuin). Maar wellicht ook een blog schrijven (ik vond het wel fijn toen ik deze min of meer af had), of een muziekstuk uitvoeren.

Soldatenborduurindustrie

Een van de mooiste historische voorbeelden waarbij met stof de stemming werd verbeterd is de Disabled Soldier’s Embroidery Industry. Engelse mannen die gehandicapt in 1918 uit de loopgraven kwamen, kregen naai- en borduurpakketten aangeboden om verveling tegen te gaan, trauma’s te verwerken en wat bij te verdienen. Ook dat laatste was belangrijk, vond mede-oprichter Ernest Thesiger, beroemd filmacteur en zelf enthousiast borduurder sinds hij zijn handen in de Eerste Wereldoorlog had verwond. Bij kunnen dragen aan het huishouden gaf immers ook eigenwaarde. In 1927 had de Industry 100 man aan het werk, en 60.000 pond in kas. De beste borduurders maakten lopers, wandbedekkingen, stoelbekledingen en kussens in opdracht van kerken en de rijken, en sommigen ontwierpen zelf ook patronen, het werk van anderen werd verkocht in winkels voor de middenstand. Wat hielp bij de marketing was dat de oprichters linken wist te leggen met belangrijke fabrikanten, zoals Pearsall’s die zijde en wollen draden beschikbaar stelde, en Weldon’s die adverteerde met borduurworkshops en patronen.

Op 500.000 gehandicapte Engelse oorlogsveteranen waren 100 mannen niet zoveel. Maar de symbolische en emancipatoire waarde dat mannen gingen borduren, en dat ook heel goed bleken te kunnen, was groot, legt de Ierse design onderzoekerJoseph McBrinn uit in een open essay. Ook andere mannen gingen daardoor borduren, en zich daardoor wellicht beter voelen. Op een gegeven moment schijnt queen Mary, die regelmatig tentoonstellingen bezocht, uitgeroepen te hebben dat ‘Lord Guinford net zo’n expert was in borduren als in paardrijden’. In 1955 ging deze borduurindustrie ter ziele, nadat enkele belangrijke oprichters/docenten en sympathiserende leden van het koninklijk huis waren overleden.

Na de Eerste Wereldoorlog gingen teruggekeerde Engelse soldaten borduren

Nationale Feestrok

Ook rustgevende én emancipatoire en waarschijnlijk ook gezelligheidswaarde, maar dan vooral voor vrouwen, had na 1945 in Nederland het verbindende project Nationale Feestrok, ook wel Bevrijdingsrok of Levensrok genoemd. De rok stond voor harmonie, saamhorigheid en samenwerking. Zoals de oproep in damesbladen, ondertekend door vrouwenrechtenvoorvechtster en schoonheidsspecialiste Mies Boissevain-Van Lennep het verwoordde: ‘De rok wil uitdrukking geven aan de gedachte, dat de mens altijd onderdeel blijft van zijn volk; (…) Vrouwen zijn degenen, die de saamhorigheid hecht maken door het werk van haar handen en haar hart.’ (Mies had in 1937 eerder ook al met vriendinnen een ‘briefkaartenregen’ georganiseerd aan minister Romme van Sociale Zaken, die betaalde arbeid van vrouwen buitenshuis nagenoeg wilde verbieden).

Vrouwen werden, onder andere via een damesblad, opgeroepen een rok te maken van stukjes gedragen kleren die voor hen emotionele waarde hadden. Daarbij werden ze gevraagd een ontwerp te volgen: bijvoorbeeld de zoom moest uit effen driehoeken bestaan, en de bevrijdingsdatum moest in het midden worden geborduurd, andere herinneringen konden er (later) ook op worden geborduurd. Moeders zouden hem moeten nalaten aan hun oudste dochter zodat zo een ‘rokkengeschiedenis’ zou ontstaan. Uiteindelijk hebben vrouwen de rok op nationale feestdagen gedragen, en zijn zo’n 4000 rokken geregistreerd in het archief van de Vrouwenbeweging op de Keizersgracht in Amsterdam.

Een van de bewaarde bevrijdingsrokken, nog eens tentoongesteld in de expositie Weef, in Museum Flehite in Amersfoort (oktober/november 2020)

Laptoptassen en een geborduurd bos

Ook nu zijn er gezamenlijke initiatieven waarin het werken met textiel meerdere waardes heeft. De in Nederland onlangs opgerichte sociale onderneming I-did – met een vestiging in Utrecht en Den Haag – combineert meerdere waardes. Behalve dat de medewerkers laptoptassen, acoustische interieurproducten en assesoires (leren) maken van gerecycled vilt, krijgen ze ook communicatielessen in het bedrijf, met als doel daarna door te kunnen stromen naar een betaalde baan.

Vorig jaar was in Panorama Mesdag het prachtige multimediale en gezamenlijke borduurproject Honderdduizend bomen en een bos van draad te zien, geleid door kunstenaar Sara Vrucht. In 2020 konden mensen in vier pop-up-ateliers, waaronder Museumfabriek Enschede en Botanische tuin Leiden, meeborduren aan een groot bos waar je straks doorheen kunt lopen, en dat uiteindelijk ook tot nieuwe, echte bomen kan leiden vanwege de zaden die erin zijn gebracht en de oproep tot donaties aan het planten van bomen door onder andere natuurorganisatie IVN. In het werk zijn herinneringen en ervaringen van deelnemers met bos en natuur verwerkt.

Nog een voorbeeld van hoe je een herinnering aan een product kunt meegeven: Deze tas maakte ik van de versleten hangmat van en voor mijn nichtjes, die jaren in de tuin in die hangmat hadden gelegen. Voor de tas had ik eerst de beste stukken eruit uitgeknipt, en daarna de kleine, beschadigde plekjes weggewerkt met band en kraaltjes.
De minder goede delen gebruikte ik in een tweede tas als band, en als voering/versteviging.

(Industriële) oplossingen voor de resten van de resten

In mijn stofreststudio groeit het aantal stofresten. Gelukkig werken steeds meer partijen aan industriële recycling.

Mijn ideaal is een studio zonder resten. Ook voor de resten van de resten van de resten – de echte scrap: kleine, rafelige stofflinters – wil ik bestemmingen zoeken. Ideeën heb ik genoeg: kussenvulling, stoffen sieraden, vulling voor pannenlappen, er nette smalle reepjes van vouwen, die aan elkaar maken en deze vervolgens vlechten. Ik ben nu bezig met een wandkleed van spijkerstofresten (zie ook Experimenteren met spijkerstof).

Ook op Pinterest zijn inspirerende voorbeelden te vinden voor het verwerken van scrap, zoals Seven ways to use your scrap van quilt docent Karen Brown (hoe maak je mooie quilts met kleine restjes?) En, niet te vergeten, dit driedimensionaal textiellandschap, gemaakt door een groep Peruaanse kunstenaars.

Het is de moeite waard deze prachtig aangeklede en geborduurde poppetjes van kleine restlapjes hier in detail te bekijken. Toen ik dat zag, wilde ik gewoon van de vele gekleurde restjes en draadjes die ik heb liggen ook zulke poppetjes maken, bijvoorbeeld voor de kerstboom.  

Maar toch. Intussen heb ik op zolder meer kilo’s stof(rest) dan ik ooit in mijn leven heb gehad (7 kleine en middelgrote zakken). Dat komt omdat ik, om bijvoorbeeld een bepaalde type tas, servetten of kussen voor iemand te maken, toch geregeld een restlapje erbij moest kopen in de lokale kringloopwinkel, anders kon ik dat product niet maken. Ook krijg ik van familie en vrienden steeds meer, nu bekender wordt dat ik reststoffen verwerk.

Aanvankelijk had ik me voorgenomen geen nieuwe stoffen te kopen/aan te nemen voor ik voldoende reststof had verwerkt om het aantal zakken scrap op, zeg, maximaal twee te houden. Maar had ik dat consequent volgehouden, dan had ik me afgelopen jaar denk ik vooral met scrap verwerken bezig gehouden – dus kussens, dekens of wandkleden maken waar ik eigenlijk niet direct een bestemming voor had.

Prullenbak

Gelukkig komen er ook industriële oplossingen. Toen ik begon dacht ik nog dat ik mijn te veel aan scrap in de prullenbak zou moeten mikken. Waardoor door mij uiteindelijk misschien nog zelfs meer textiel verbrand zou worden dan voor ik met deze studio begon. Maar inmiddels weet ik: dat hoeft niet. Als het aantal kilo’s te gek wordt, kan ik zakken in een bak doen van Sympanie, een landelijk opererend inzamelingsbedrijf dat het textiel wat niet opnieuw draagbaar is (zo’n 35 %) zoveel mogelijk levert aan een aantal jonge, (deels) industrieel werkende recycle bedrijven.

Proeffabriek

Zoals Saxcell, een Twents bedrijf dat voortkomt uit Hogeschool Saxion. En dat onlangs, met drie Turkse textielbedrijven, een proeffabriek in Goor is gestart. Dagelijks levert deze nu 100 kilo vezelpulp voor in kleding en handdoeken – jaarlijks 36.500 kilo. Katoen kan naar VRK Isolatie gaan, dat dit vervezelt tot het isolatiemateriaal Metisse, wat sinds vorig jaar bij de Gamma ligt. En zo kunnen sinds kort oude dekbedden naar Ducky Dons, die de dons eruit haalt en het in weer nieuwe dekbedden verwerkt. Met jaarlijks 145 miljoen kilo afvaltextiel in Nederland (waarvan 94 miljoen kilo bij genoeg capaciteit te recyclen zou zijn) is de kans dat mijn scrap, als ik het bij Sympanie in de bakken doe, gerecycled uit de keten komt nog klein, denk ik. Maar ik werk dan in ieder geval mee aan deze nieuwe ontwikkeling.

Stoom

Ook onderzoeksinstituten werken aan recycling technieken, waardoor de capaciteit om resttextiel te verwerken hopelijk snel stijgt. In dit filmpje bijvoorbeeld, is te zien hoe het Hong Kong Research Institute of Textiles and Apparel HKRITA, met investering van de H&M Foundation, tussen 2016 en 2020 een proces heeft ontwikkeld waarbij het met stoom  (110 tot 150 graden) en milieuvriendelijke chemicaliën katoen en polyester weet te scheiden, zodat deze makkelijker zijn te recyclen.

Langer gebruiken

Maar ja, uiteindelijk vind ik natuurlijk ook dat het bij die industriële verwerking zoveel mogelijk om de scrap moet blijven gaan (zie de Correspondent: Met recycling alleen kom je er niet). Eerste streven moet blijven kleding en huistextiel langer te gebruiken. Niet alleen vanwege het milieu – industriële recyling kost energie, water en materialen, zoals in scheidingsmachines -, hergebruik en upcyclen kunnen ook extra werk bieden in regio’s, mogelijk ook leuker dan nu in de grote fabrieken. Maar dat vraagt dus wel een andere textiel economie.

Eerlijke-prijzen-economie

En daar zijn gelukkig ook al allerlei initiatieven voor: cradle-to-cradle, ‘regeneratief’, circulair, een eerlijke-prijzen-economie, of ongeveer eentje zoals geschetst in het recent uitgekomen visiestuk A new textile economy van de Ellen MacCarthy foundation. Daarin staat trouwens ook het schokkende cijfer dat we wereldwijd sinds 2002 onze kleding de helft minder vaak dragen dan nu – zoveel sneller dan nodig gaat deze de prullenbak in.

Minder gehoor geven aan fast-fashion, meer recycling en minder vaak de kleren wassen en drogen met de machine (dat kost nog het meeste energie), wordt ook bepleit in het kritische filmpje The lifecycle of a t-shirt –  onderdeel van een TedEx lessenpakket The nature of our stuff voor Amerikaanse scholen. Zelf geef ik spijkerbroeken onder andere een extra leven in een wandkleed. Leuk werk, en het gaat onze gang opfleuren, maar ik doe wel vele zondagen en zaterdagen over het verwerken van vier spijkerbroeken….

Schoonheid bereiken met gerafelde staallapjes

Om snel de prachtige verfijning te krijgen van Nederlandse quilts, vlocht ik gerafelde repen staallapjes tot een palet van 250 vierkantjes. Die verfijning verkreeg ik niet. Mogelijk is voor dat type schoonheidsbeleving (ik noem het maar even verfijning) toch meer regelmaat en nette afwerking nodig.

Afgelopen 200 jaar hebben stofproducenten voor meubels, tafelkleden en gordijnen duizenden staalboeken gemaakt met samen een oneindige hoeveelheid aan kleurige lapjes met bloemen-, streepjes- en andere patronen. Dat is, om te beginnen, historisch interessant:

Oud staalboek van tafellinnen stoffen van linnenweverij Van Dissel uit Eindhoven. Hun designer Chris Leveau ontwierp voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog in het linnen meer dan 50 patronen met bloemen, dieren en geometrische vormen. Het staalboek, met veel van die patronen, is te zien in de tentoonstelling Damast – 150 jaar tafellinnen in Nederland in het Textielmuseum.

Voor mij waren afgelopen jaar staalboeken ook interessant, omdat je met de lapjes zo goed kan quilten en patchworken. Voor vijf euro per stuk vond ik in een kringloopwinkel drie staalboeken. Zo had ik al snel thuis ineens meer dan 200 allemaal verschillende staallapjes in groene, rode, blauwe  en gele tinten.

Ik tornde de lapjes los, en van de met karton verstevigde randen vlocht ik een fleurige, stevige tas om ze in te doen. Over dit hergebruik was ik erg tevreden, omdat ik van te voren dacht: hiermee iets doen gaat echt niet lukken… En deze handwerktas heb ik nu nog in onze huiskamer staan.

Vervolgens startte ik met quilten. Dat wil zeggen: met het naaien van het type patchwork lappen die vrouwen eeuwenlang voor rokken, kleden of bijvoorbeeld dekens maakten. Al proberend kwam ik erachter dat ik ‘rustige’ lapjes moest afwisselen met drukke lapjes, en op een klein oppervlak ook niet te veel kleuren moest gebruiken. Zo slaagde ik er uiteindelijk in kussens voor de bank van mijn oudste dochter te maken, waarbij ik een beperkt aantal staallapjes combineerde met een grotere, effen restlap die ik nog had liggen. Ook lukte een kussen van maar twee kleuren, omdat ik toevallig één staalboek vond met relatief grote lappen (ongeveer 30 bij 30 centimeter), waardoor ik wel voldoende kon herhalen.

Eenvoudig patchwork kussen van enkele, op elkaar lijkende lapjes. Achteraf denk ik dat het mooier is om kleinere lapjes te gebruiken.

Zijde en sits

Dat ik moet afwisselen tussen druk en rustig (of donker en licht) had ik kunnen weten, realiseerde ik me deze week bij het lezen van de Geschiedenis van de Nederlandse quilt van Ann Moonen. Kijk naar de professionele Nederlandse professionele quilts (ook moderne). Vanaf de zeventiende eeuw kende Nederland een levendige quilt traditie vanwege zijn handel in zijde en sits (glanzende, met bloemen bedrukte katoen uit India). Welke schitterende patchwork lap je in An Moonen’s boek ook bestudeert, er is een afwisseling van bedrukt (vaak donker) en (bijna) effen – het effen is vaak wit met een hele kleine, fijne tekening.

Rafelen

Maar ook met afwisseling vond ik de staallapjes niet ideaal om te patchworken. Misschien door het type stof (niet alle lapjes zijn katoen), of misschien omdat je van elk lapje maar 1 exemplaar hebt, waardoor je minder kunt herhalen. Juist terugkerende motieven zijn in quilts vaak zo mooi. Ik zocht daarom ook naar alternatieve technieken, zoals de zomen aan de achterkant rafelen en dat werk versieren met knoopjes (zie foto tasje).

Staallapjes zijn erg geschikt om te rafelen, zoals in dit patchwork schoudertasje.

Uiteindelijk vlocht ik van gerafelde repen een groen met rood afgewisseld wandkleed voor de gang – ik hoopte zo sneller dan op de traditionele manier de verfijning te bereiken van het zo mooie, fijngemaasde patchwork dat ik op Internet zo vaak had gezien. Met bij mij dan ook nog eens, extra, duizenden fijne vezeltjes vanwege die rafels.

Tulpen en theehuisjes

Over de balans tussen groen (‘rust’) en rood (‘actie’) was ik, na het een paar keer uithalen en weer vlechten, redelijk tevreden. Maar om het verfijnder te maken moest ik er nog wel op borduren. Uiteindelijk heb ik er misschien vijftig of honderdvijftig uur met plezier aan gewerkt, en het staat leuk in onze gang (zie foto).

Maar eerlijk, de verfijning haalt het toch echt bij lange na niet bij de meeste traditionele quilts uit het boek van An Moonen. Met als topstuk wel die schitterende lap uit Utrecht, van circa 1830. Ruim 3000 perfect uitgeknipte katoenen driehoekjes telde ik, die keurig netjes met de hand eerst aan elkaar, en daarna op linnen genaaid waren – ‘geen rafeltje te bekennen’, schrijft Moonen. Waarna de naaister (of naaier?) ook nog eens een rand heeft geappliqueerd met tientallen levensechte rozen, tulpen, pauwen en theehuisjes in de juiste verhoudingen. Het moet, daar in het Gooi begin negentiende eeuw, om vele honderden uren zijn gegaan. Misschien heeft er een hele familie aan gewerkt, of is het een project over meerdere generaties geweest.

Regelmaat

En dat deed me afvragen waarin nu de verfijning en daardoor ervaren schoonheid van een quilt of patchwork kleed zit. Is het de regelmaat van de allemaal even grote vakjes, en daarmee de voorspelbaarheid? Rafels maken het fijner, maar ook onregelmatig. Maar misschien is het vooral dat de gevlochten blokjes in mijn wandkleed allemaal van net even van een andere grootte, en vaak ook nog wat schots en scheef zijn. Ik weet niet of het technisch mogelijk is om keurig recht te vlechten, en dan te rafelen. Misschien moet ik, voor die verfijning, toch gewoon nog eens proberen om op de klassieke manier met staallapjes te patchworken, maar dan met netjes gesneden veel kleinere vierkantjes en gecombineerde driehoekjes.

Regelmaat (in de zin van terugkerende maten of getalsverhoudingen) kan een aspect van verfijning of schoonheid zijn. Maar een wandkleed/patchwork moet natuurlijk ook weer niet te voorspelbaar (is saai) gaan worden. Vandaar dat afwisseling in kleur en combinaties natuurlijk ook belangrijk is.

Bij deze mooie, moderne Nederlandse quilt (zie Dutchquilt.com) zijn ook honderden lapjes netjes aan elkaar genaaid. Regelmaat zit hem hier in de afmetingen van de afzonderlijke blokjes, die allemaal (alleen of met een paar samengevoegd) precies even groot zijn. Saai is het zeker niet, onder andere omdat elke grotere blok anders is samengesteld.

Buitenlandse quilts en patchwork zijn te zien bij het international quilt museum  

Zie hier vijf manieren van quilter Karen Brown om te quilten met restjes stof. 

Staallapjes bleken ook geschikt om een versleten Indonesische wajang pop opnieuw aan te kleden

Zie voor meer producten van staallapjes: ‘Staalstoffen portemonnee in serie’